Kort na 1227 werd bij de noordoostelijke ommuring van de stad een vrouwenklooster gesticht. Het hoorde bij de nieuwe orde van Maria Magdalena, een kloosterorde voor bekeerde prostituees. In 1248 wordt dit klooster voor het eerst genoemd, wanneer zij een schenking krijgen. Het klooster lag ten noorden van de huidige Wittevrouwenstraat en ten oosten van de Plompetorengracht. De kapel stond bij de huidige Ridderschapsstraat.
In de loop van de veertiende eeuw ging het Magdalenaklooster over naar de orde van de Norbertijnen. In plaats van bekeerde prostituees traden adellijke dames toe. De habijten van de nonnen van de Norbertiner orde zijn wit en zo kreeg het klooster de naam ‘Wittevrouwenklooster’.
In 1580 deed de Reformatie haar intrede in Utrecht. Soldaten van stadhouder Adolf van Nieuwenaar plunderden het Wittevrouwenklooster in 1586. De Utrechtse Ridderschap nam het beheer over het klooster over. De nonnen mochten blijven, maar moesten wel hun habijt afleggen. De Ridderschap bestemde de inkomsten van de kloostergoederen voor adellijke vrouwen, als zij tenminste protestant waren. Het klooster werd in 1663 grotendeels door brand verwoest. Het stadsbestuur liet de laatste resten van het klooster rond 1820 afbreken voor de bouw van een kazerne.