George of Joris van Egmond (1504-1559) was een zoon van Jan III, graaf van Egmond, van 1483 tot 1515 stadhouder van Holland, Zeeland en West-Friesland. Jan van Egmond was een belangrijke aanhanger van de Bourgondisch-Habsburgse vorsten en de familie Van Egmond was een van de rijkste en invloedrijkste adellijke families in de Nederlanden. Graaf Jan III zou worden opgevolgd door zijn zoon Jan IV en die op zijn beurt door graaf Lamoraal van Egmond.
George was kanunnik van het kapittel in Luik en werd vervolgens abt van het klooster Saint-Amand ten zuiden van Doornik in het huidige België. In 1534 benoemde keizer Karel V hem tot bisschop van Utrecht als een gunst tegenover de Nederlandse adel. George van Egmond was toen nog niet tot priester gewijd en daarom kon hij pas in 1535 gewijd worden tot bisschop van Utrecht. Voor het bestuur van het bisdom stelde hij een plaatsvervanger, een ‘vicaris’, aan. Zelf bleef hij in Saint-Amand wonen. Met de bestuurders van de Utrechtse kapittels verzocht bisschop George aan Karel V om bijstand van de wereldlijke overheid bij het bezoek van de parochies in het bisdom om misstanden en ketterij aan te pakken. De bisschoppen van Utrecht hadden immers sinds 1528 zelf geen wereldlijke macht meer. Bisschop George van Egmond was een belangrijke opdrachtgever van kunstenaars, onder wie de Utrechtse schilder Jan van Scorel.
Na de dood van George van Egmond in 1559 werd zijn hart naar Utrecht gebracht, waar het is bijgezet in een ‘cenotaaf’, een leeg graf, in de Domkerk.
De neef van George, Lamoraal graaf van Egmond, zou in 1568 door Alva in Brussel worden onthoofd op beschuldiging van verraad tegen de koning.
Foto van een penning met het portret van George van Egmond, geslagen in 1558. De originele penning bevindt zich in de collectie van het Centraal Museum te Utrecht.