Een van de hervormingsbewegingen in de zestiende eeuw was die van de wederdopers. Zij geloofden dat een mens pas als volwassene de keus voor een christelijk leven kan maken en pas dan lieten zij zich dopen. In 1534 stichtten de wederdopers een ‘nieuw Sion’ in de Duitse stad Munster waar zij als de eerste christenen leefden in gemeenschappelijk bezit. Aan dit ideaal werd al snel een bloedig einde gemaakt, maar de idealen leefden voort. Ook in en rond Utrecht waren veel wederdopers.
Tot 1528 was de kettervervolging de taak van de inquisiteur van de bisschop van Utrecht, maar na die tijd was dit een taak van het Hof van Utrecht. Ketterij, een misdrijf tegen de godsdienst, was daarmee ook een misdrijf tegen de keizer omdat de staat eenheid van religie voorstond.
In 1562 voerde het Hof van Utrecht een proces tegen Cornelis van Voordt en zijn vrouw Anna. Zij werden beschuldigd van wederdoperij. Het dienstmeisje, Beatris Jansdochter, en een buurvrouw, Anna Heynrick Winkensvrouw, verklaarden dat in het huis van Cornelis ‘heymelicke vergaderingen’ waren gehouden. Cornelis en Anna waren al gevlucht voordat het proces begon. Het Hof van Utrecht veroordeelde hen tot verbanning, wat inhield dat ze niet meer terug konden komen. In datzelfde jaar werd Hendrik Eemkens beschuldigd van wederdoperij. Hij stierf op de brandstapel.