In 1525 ontstond er flinke onrust in Utrecht. Een deel van de stadsraad en van de gilden wilden uitleg over het geld dat de stad had uitgegeven. Ook wilden ze dat priesters en kanunniken geen speciale privileges meer hadden en dat de Vaartse rijn dieper werd om er grotere boten in te laten varen. Ten slotte wilden ze lagere belastingen. De gilden grepen uiteindelijk de macht, maar in december 1526 eindigt ook dit weer. De kanunniken dreigden door de onrust zelfs uit Utrecht te vertrekken.
De Bisschop van Utrecht, Hendrik II, had eerst met de gilden samengewerkt. Nu de boel zo uit de hand liep, wilde hij een dwangburcht bouwen in Utrecht om de bevolking in de stad op te sluiten en beter te kunnen controleren. Op 1 augustus 1527 kwam hij met de heer van IJsselstein aan bij de Tolsteegpoort om Utrecht in te sluiten, maar de Utrechtse burgers hielden hem tegen. Dat zie je op de bron. Er brak oorlog uit tussen de bisschop en de burgers. De Utrechters kregen steun van de stad Gelre, dat een leger stuurde. Bisschop Hendrik vroeg in wanhoop steun aan keizer Karel V. Karel V besloot deze hulp te geven, onder de voorwaarde dat de bisschop afstand moest doen van zijn wereldlijke gezag; dat betekende dat hij alleen nog op kerkelijk vlak de baas over Utrecht was.
Op 21 oktober 1528 deed bisschop Hendrik II in de kapittelzaal van de Dom formeel afstand van zijn wereldlijk gezag. 21 oktober werd Keizersdag.