Gisbertus Voetius (1589-1676), geboren als Gijsbert Voet, was een centraal figuur in de Nadere Reformatie van 1600 tot 1750 en vond dat het calvinistische geloof in de Nederlanden streng uitgeoefend moest worden.
Voetius studeerde rechten aan de Universiteit Leiden. Hij was gelovig opgevoed, maar raakte tijdens zijn studietijd steeds meer onder de indruk van het orthodoxe calvinisme en nam zelfs deel aan de Dordtse Synode, waar er al gediscussieerd werd over hoe streng het geloof van de hervormde kerk na de Reformatie moest worden aangehangen. Voetius koos de kant van de contraremonstranten, die er een strenge geloofsinterpretatie op nahielden, waar de remonstranten een minder strenge versie aanhingen.
Na zijn studie werd Voetius hoogleraar theologie aan de Universiteit Utrecht en verkondigde hij zijn denkbeelden aan zijn studenten. Er is vandaag de dag nog een studentenvereniging die naar Voetius is vernoemd!
De Nadere Reformatie
Rond 1600 ontstond er een stroming die vond dat de christelijke leer streng moest worden toegepast op de gehele samenleving - dit was de Nadere Reformatie. Voor aanhangers van deze beweging gingen de kerkelijke hervormingen van de Reformatie niet ver genoeg. Ook zou de christelijke leer niet centraal genoeg in het leven van de Nederlandse bevolking staan. Voetius was een voorman van deze stroming. De kerk en het geloof stonden volgens hem te allen tijde boven de staat en er was weinig ruimte voor andere interpretaties over het geloof of invloed van wetenschappelijke denkbeelden. Om deze denkbeelden kreeg Voetius het aan de stok met Leidse hoogleraar Johannes Coccejus, die zich tegen dit orthodoxisme verzette, meer openstond voor wetenschappelijke ideeën en vond dat er ruimte moest zijn voor inmenging van de staat in de kerk. De strijd tussen 'voetianen' en 'coccejanen' was een van de vele geloofsstrijden uit deze eeuw.
Toen de Domkerk in protestantse handen kwam, werd Voetius de predikant van de Domkerk. Dat is hij geweest tot zijn dood in 1676.