Utrecht kreeg in 1122 stadsrechten. Het recht om markt te houden is een belangrijk onderdeel van de stadsrechten. Met zijn vier jaarmarkten trok Utrecht in de middeleeuwen kooplieden vanuit heel Europa. Vanouds was er op de Neude een veemarkt die zo belangrijk was, dat de Biltstraat verhard werd om de aanvoer van vee te vergemakkelijken.
Later waren in Utrecht vooral meer gespecialiseerde markten te vinden met ook lokale producten, zoals graan, vis, groenten en zuivel. Utrecht had tot in de twintigste eeuw diverse veemarkten, voor runderen, paarden, schapen en varkens.
In de negentiende eeuw werden overdekte beurzen gebouwd, zoals de Boterhal aan de Mariaplaats en de Korenbeurs en de Fruitbeurs aan het Vredenburg. In 1905 volgde de oprichting van de Groenten- en Vruchtenveiling die in 1909 een eigen gebouw aan het Paardenveld opende. In 1917 werd de eerste Jaarbeurs georganiseerd. De veemarkten verdwenen uit het centrum. Tegenwoordig zijn daar alleen de wekelijkse warenmarkten te vinden.
Knooppunt van verbindingen
Al vanaf de middeleeuwen speelde Utrecht een belangrijke rol bij de handel in de Noordelijke Nederlanden. De handel heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de stad.
Voor de markten was de infrastructuur van groot belang. De Oudegracht was een binnenhaven van waaruit de schepen via de Vaartsche Rijn naar de Lek gingen en via de Vecht naar het IJsselmeer. De Vleutense Wetering is al in de middeleeuwen gegraven als vervanging voor de verlande Rijnloop. Later werd de Leidsche Rijn gegraven om Utrecht met het westen te verbinden.
In de negentiende eeuw begonnen nieuwe wegen, zoals de Amsterdamsestraatweg, een grotere rol te spelen. Het Merwedekanaal verving de Vaartsche Rijn, al snel opgevolgd door het Amsterdam-Rijnkanaal. Utrecht ontwikkelde zich in deze tijd ook tot een belangrijk knooppunt voor de spoorwegen.