Susanna de Raath, geboren in 1560, was abdis van de abdij Oudwijk bij Utrecht. De Sint Stevensabdij te Oudwijk was in 1135 gesticht door Mechteld, weduwe van burggraaf Arnold van Utrecht. In de abdij was plaats voor twintig dames uit adellijke families die hier leefden volgens de kloosterregel van Benedictus. De religievrede van 1579 had geen gevolgen voor kloosters als de Stevensabdij. In 1580 besloot het stadsbestuur van Utrecht tot een verbod op de katholieke eredienst, maar het klooster werd niet opgeheven. Het stadsbestuur bepaalde een vast aantal plaatsen in het klooster. Met de andere adellijke kloosters Sint Servaas, Den Daal, Vrouwenklooster en Wittevrouwen kwam de Stevensabdij onder toezicht van de Ridderschap van Utrecht te staan. Zij kregen het recht om abdissen te benoemen en jonkvrouwen op de opengevallen plaatsen.
In 1584 werd de abdij in brand gestoken. De laatste katholieke nonnen leefden verspreid in de stad maar kregen wel tot het einde van hun leven een ‘prebende’, een uitkering, uit de goederen van het klooster. De jonkvrouwen die in hun plaats werden benoemd, waren allemaal gereformeerd.
Pas in 1795 werd de Stevensabdij opgeheven. In dat jaar stopte ook de uitkering van prebenden aan de jonkvrouwen. De administratie werd in beslag genomen en de goederen werden verkocht.