In bezettingstijd vond de zogenaamde verduistering plaats in Nederland. Kort na de Duitse inval op 10 mei 1940 wordt Arthur Seyss-Inquart Rijkscommissaris van Nederland. Hij bestuurde Nederland namens de Duitse bezetter. Al snel volgden er allerlei maatregelen die de tegenstanders van Adolf Hitler de kop in moesten drukken.
Een van de maatregelen die in Nederland vanaf 1940 werd ingevoerd, was de verduisteringsplicht. In Nederlandse gemeenten mocht er tussen zonsondergang en zonsopgang geen licht branden. Dat betekende dat straatverlichting, verlichting van auto’s en fietslichten ten strengste verboden waren. Ook moesten alle ramen verduisterd worden en mocht er geen licht naar buiten schijnen. Zo konden de geallieerde bommenwerpers vanuit de lucht de route naar Duitsland niet vinden. Ook kon er op deze manier geen steun aan Nederland worden gegeven, wat voordelig was voor de Duitse bezetter. Posters als deze werden in Utrecht opgehangen door de Rijksinspectie Luchtbescherming. Er gold ook een avondklok waar mensen zich aan moesten houden. Je had een speciale vergunning nodig als je tijdens de avondklok buiten wilde zijn.
Aangezien de verduistering op sommige plekken zorgde voor ongelukken, werden er speciale lampen ontworpen die men kon gebruiken in plaats van straatverlichting. In de advertentie op de tweede afbeelding zie je zo’n voorbeeld. Deze specifieke lamp werd voor weg- en waterverkeer gebruikt om te kunnen seinen, maar voldeed wel aan alle eisen voor de verduisteringsplicht. Een andere manier die mensen gebruikten om zich beter te kunnen verplaatsen in het donker, was het wit verven van huisnummers. Deze waren zo veel beter te zien in het donker.